Toelichting op de financiële positie

Toelichting op de financiële positie

Terug naar navigatie - Toelichting op de financiële positie

Inleiding
In deze paragraaf wordt kort toegelicht welke uitgangspunten zijn gebruikt voor de berekeningen in deze meerjarenbegroting. Tevens worden afwijkingen ten opzichte van voorgaande jaren toegelicht.

Indexen
Voor de begroting 2020 en verder zijn de volgende indexen gebruikt. Deze zijn vastgesteld bij de kadernota 2019 in uw vergadering op 4 juli 2019:

Indexcijfers MJB 2021-2024 2021 2022 2023 2024
Loonkostenindex 2,80% 2,80% 2,80% 2,80%
Materiële kostenindex 1,60% 1,60% 1,60% 1,60%

Voor de indexering hebben we aansluiting gezocht bij de Macro Economische Verkenning van september 2018. Dit is vastgelegd in de financiële verordening.

We gebruiken daaruit voor de loonkostenindex de loonvoet sector overheid en voor de materiële kostenindex de prijs netto materiële overheidsconsumptie (imoc). Deze indexen zijn in het verleden ook gehanteerd. De gemeenschappelijke regelingen Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, GGD Zuidoost Brabant, Metropoolregio Eindhoven, Dienst Dommelvallei en Omgevingsdienst Zuidoost Brabant gebruiken deze ook.

De huidige cao loopt van 1 mei 2017 t/m 1 januari 2019. De cao onderhandelingen voor een nieuwe cao 2019 zijn vastgelopen. Vooralsnog lijkt het erop dat er bij de behandeling van deze kadernota nog geen nieuwe cao is gesloten. Wel hebben de VNG en de vakbonden afspraken bekrachtigd over de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) bij de gemeenten Dat betekent dat per 1 januari 2020 de CAR-UWO vervalt en de Cao Gemeenten gaat gelden. “Voor de loonindex zal deze invering geen gevolgen hebben.

Voor 2020 e.v. gaan we voor de loonkostenindex uit van 3,40% en voor de materiële kostenindex uit van 1,60%. Als we deze cijfers tegen het meerjarenperspectief van de vorige begroting afzetten dan geeft dit een stijging van de loonkosten van 0,7% en een stijging van de (materiële) budgetten met 0,2%. De financiële gevolgen worden meegenomen in deze kadernota. Het rijk heeft dit jaar geen maartcirculaire uitgebracht, waardoor de meicirculaire het financiele nieuws moet brengen. Een deel van de stijging van de door ons berekende indexering zal gecompenseerd worden in het accres. Voor het andere deel beschikken we over een stelpost. Bij deze kadernota gaan we uit van een volledige compensatie.

Gewogen kostenontwikkeling

Omdat de begroting voor ongeveer de helft bestaat uit salariskosten en voor de helft uit materiële budgetten bestaat, wordt voorgesteld om beide indexen voor 50% mee te laten tellen in de gewogen kostenontwikkeling en deze op 1 cijfer achter de komma af te ronden. Dit resulteert in het volgende percentage:

Tariefopbrengsten / inkomsten 2021 2022 2023 2024
Gewogen kostenontwikkeling 2,20% 2,20% 2,20% 2,20%

De gewogen kostenontwikkeling is dan het percentage dat gebruikt wordt als men bepaalde inkomsten met het inflatiepercentage wil verhogen, zoals OZB-tarieven en leges.

Voor de meerjarenbegroting 2019 – 2022 was het gewogen kostenontwikkeling 2,1%. Voor de begroting 2020 e.v. hanteren we nu 2,5%.

In de kadernota 2018 is voor het eerst het uitgangspunt vastgelegd voor het indexeren van subsidiering aan professionele organisaties en niet-professionele organisaties. Gezien de toenemende inflatie en cao-afspraken (professionele organisaties) is het gebruikelijk om de verleende subsidies te verhogen met een index. Voorgesteld wordt om het gewogen kostenontwikkeling indexpercentage hiervoor toe te passen.

Rente

Zoals in het boekwerk kadernota is aangegeven is het door de wijzigingen van de commissie BBV niet meer mogelijk om voor alle onderdelen binnen de begroting met eenzelfde rente te rekenen.

Voor de begroting 2020-2023 zijn de volgende rentepercentages gebruikt:

 

Renteschema %
Bespaarde rente over voorziening verliesgevende complexen bouwgrond 2,00%
Rente grondexploitatie 0,06%
Rente activa 0,00%

In de paragraaf financiering is het totaal van de rente en doorberekening van de rente opgenomen.